Ten behoeve van de bespreking van de Nota Groen Delft 2012‐2020 door de raadscommissie op dinsdag 5 februari, breng ik drie kritische kanttekeningen onder de aandacht die naar ik hoop u tot de conclusie zullen brengen dat de nota maar beter kan worden afgewezen.
a. De ecologienota 2004-2015 is niet geëvalueerd wat betreft de in de
nota geformuleerde doelen en evenmin op het punt van de juridische zelfbinding
en de beweerde nadelen daarvan.
Zo’n evaluatie zou in
de eerste plaats aan het licht brengen dat veel doelen qua middelen
(inrichting, beheer) en resultaat (ecosystemen) nog niet zijn gehaald en ook
dat de inhoud geen belemmeringen of vertragingen in bouwprojecten heeft
veroorzaakt. Het ligt ook voor de hand dit aan te nemen omdat het toenmalige
gemeentebestuur met het ecologieplan 2004-2015 juist duidelijkheid wilde
scheppen wat betreft de randvoorwaarden voor bouwinitiatieven en daarmee de weg
voor “ontwikkelingen” juist vrij wilde maken. M.a.w., het ecologieplan 2004-2015
faciliterend, niet belemmerend.
Er zijn wel plannen
geweest – zoals het bestemmingsplan TU-Noord – die wat de vaststelling betreft
vertraging hebben opgelopen, maar dat had niet te maken met het ecologieplan of
de bomenverordening, maar met de foutieve interpretatie van het gemeentebestuur
aangaande de MER-plicht. Positief benaderd zou men op goede gronden kunnen
volhouden dat deze vertraging grote overinvesteringen van ontwikkelaars en TUD
heeft helpen voorkomen, en dat hergebruik van bestaande gebouwen – veel duurzamer
dan nieuwbouw – er een extra impuls van zou kunnen en moeten krijgen.
b. Het zeer vrijblijvend in een kaderstellend beleid onderbrengen van de
groene en goede bedoelingen is een grote stap terug en zal weer zorgen voor
onduidelijkheid bij initiatiefnemers van bouwprojecten en de weg vrijmaken voor
het slordig omgaan met eisen van leefomgeving en natuur. Het
inadequaat verwerken van duurzame omgevingseisen in bouwplannen kan alleen maar
leiden tot bouwerij waar burgers en bestuurders later weer erg veel spijt van
krijgen.
c. De werkelijke oorzaken van het stilvallen van de bouw zijn van een
geheel andere aard dan het bestaan van een juridische zelfbinding aan
gemeentelijk groenbeleid, nl. het ontstaan van torenhoge schulden bij burgers
en bedrijven die alles te maken hebben met de kredietcrisis en de huizenzeepbel
die er aan vooraf ging. Anders gezegd: bij de burgers ontbreekt de
koopkrachtige vraag om de (aanbodgestuurde) gemeentelijke vastgoedillusies te
realiseren.
Uitgerekend
gemeenten hebben in de ontwikkeling van de vastgoedzeepbel een cruciale rol
gespeeld [1]. Ook het parlementair onderzoek dat nu
gaande is bevestigt dat schokkende beeld, o.a. met de vaststelling dat de
gemeenten belang kregen bij hogere verkoopprijzen, niet bij concurrentie en
kostenbeperking in de bouw. Dat de bestuurders zich daar niet altijd van bewust
zijn, blijkt o.a. uit de extra startersleningen die Delft (weinig succesvol
overigens) ter beschikking stelt, daarmee bijdragend aan de onhoudbare
schuldniveaus waar veelal jonge huishoudens de laatste 15 jaar mee zijn
opgezadeld. Ook de door gemeenten opgestuwde grondprijzen wijzen erop dat
gemeenten hun les nog niet geleerd hebben., nl. dat het vrijblijvend maken van
de randvoorwaarden voor “ontwikkelingen” wel de minste van hun zorgen zou
moeten zijn.
Dat nu uitgerekend
van gemeentelijke zijde een aanval wordt ondernomen op verstandige
randvoorwaarden voor bouwen en infrastructuur zien we dan ook als een
ontkenning van het planoptimisme waar zoveel bestuurders nog steeds aan lijden.
Zij doen er beter aan de gemeente niet langer als een Vastgoed BV te zien en de
lokale democratie voorop te stellen.
Jacques Schievink
Initiatiefgroep Natuurbeheer in Delft